Er zit een gat in mijn woonkamer. Geen kier tussen twee planken. Geen holte, opbergplek of kruipruimte. Maar een rond gapend gat met een doorsnee van anderhalve meter. Over de diepte kan ik weinig zeggen. Ik heb, plat op mijn buik liggend op de vloer, mijn rolmaat er eens in gestoken zonder de bodem te raken. Het gat is dus meer dan drie meter 68 diep. Die 68 centimeter was de lengte van mijn rechter duim tot aan mijn rechter oksel. Dat was voordat ik op yoga ging.
Het gat is van het verraderlijke soort. Het laat zich niet gemakkelijk kennen. Je kunt ernaar kijken, maar erin kijken gaat niet. Het zwart is zo zwart dat het geen enkele vorm verraadt. Toen ik hier net woonde heb ik vaak met mijn hoofd in die zwarte cirkel gehangen zonder iets te zien. Ik dacht dat mijn ogen aan het donker moesten wennen. In zo’n oog valt het licht ook zomaar uit. Het duurt even voordat de kegeltjes en staafjes de boel weer op orde hebben. Maar zelfs na 40 minuten wachten, toen de kegeltjes en staafjes bijna omvielen van de slaap, onthulde het gat niets van zichzelf.
Na verloop van tijd begon ik met de gedachte te spelen dat het niet mijn ogen waren die het donker gewoon moesten raken, maar dat het donker aan mijn starende blik moest wennen. Ik was misschien te direct geweest in mijn toenadering. Ongegeneerd had ik mij aan het gat vertoond met een rood aangelopen hoofd en met de zwaartekracht zichtbaar in mijn hangende wangen. Ik wist welke aanblik dat gaf. Het was overduidelijk: Ik had het gat geïntimideerd. Het gat was banger voor mij dan ik voor het gat en ik besloot het daarom een tijdje met rust te laten.
Om een venijnige val te voorkomen, timmerde ik een houten kruis en legde dat over de opening. Toch rolden er regelmatig pennen en tampons over de rand en verloor ik tissues, tijdschriften en theedoeken in de diepte. Ook had ik het gevoel een koude tocht tegen mijn voeten te voelen, waardoor ik voortdurend met opgetrokken benen op de zetel zat. En dat terwijl ik geen foetustype ben en het meest van gestrekte benen hou. Toen een verhuizende vriend mij een keer een overcompleet tapijt aanbood, greep ik zijn stoffige handel met beide handen aan. Jarenlang heeft dat tapijt in mijn woonkamer gelegen. Ik was bijna vergeten wat het verhulde. Totdat mijn vriend laatst zijn tapijt terug heeft gevraagd.
Nu zit ik iedere dag naar dat gat te staren. Het komt me groter voor dan eerst en neemt mijn halve woonkamer in beslag. Zou het hebben geprobeerd om onder het tapijt uit te kruipen?, schoot er laatst door me heen. Kan zo’n leegte zich vermenigvuldigen, zich verspreiden als een vochtige plek? Nee, zei ik hardop, als om mijzelf te kalmeren. En ik glimlachte even beleefd naar het gat. Een gat is eigenlijk niks. Het is door de rest eromheen dat het iets wordt.